Vroeger bestond er zoiets als de grote schoonmaak. Een fenomeen dat vrijwel geheel is verdwenen. Er is mij verteld dat dit verdwijnen te maken zou hebben met het verdwijnen van de kolenkachel en inmiddels vrijwel onbekende ziektes. Ik herinner mij dat zo’n schoonmaak gepland was rond deze tijd en soms wel heel extreme vormen aannam.

De matrassen lagen plotseling op stoelen in de tuin. Werkelijk alles moest verplaatst, binnenstebuiten gekeerd en driedubbel gereinigd met aan afbijtmiddel grenzende schoonmaakartikelen.
Was dat nog wel te overzien, erg werd het pas als er ook opnieuw moest worden behangen. Het was niet ongebruikelijk om dat ieder voorjaar te doen aangezien vrijwel iedere volwassene rookte en het principe ‘Het is geen man die niet roken kan’ toen vermoedelijk de pakjes shag en sigaretten sierde. Eerst werd het plafond afgenomen met allerlei het hele jaar door opgespaard, afgekeurd textiel. Van een oud hemd werd het schoudergedeelte afgeknipt en een prima sopdoek was het resultaat. Soms kwam de kwast er ook nog aan te pas en daarna werd de plaktafel geïnstalleerd.

Behang was papier met een streepje of een motiefje en dat betekende opletten. Mijn vader smeerde in en mijn moeder plakte. Voor die tijd was dat een bijzonder geëmancipeerde indeling maar dat had zo zijn redenen. De eerste sopdoek die tegen het plafond werd gehouden was voor ons het signaal om extra veel buiten te gaan spelen. Aangezien het volledige ameublement de achtertuin in beslag nam, vluchtten wij de straat in of naar de enige buurvrouw die het bestond om gewoon op een stoel te zitten niksen. Ik denk nog vaak aan die buurvrouw. Men vond haar niet echt schoon. Ze was wat rommelig. Ze maakte de heerlijkste mayonaise. Het rook er nooit naar verf, plak of afbijtmiddel maar voor mij was ze helemaal Spic & Span.

Janni Doeven